De auteur vergelijkt het Nederlandse bestraffende bestuursrecht en het Nederlandse strafrecht waar het gaat om de rechterlijke activiteit. Verschillende processuele, maar ook materieelrechtelijke thema's komen aan de orde aan de hand van de taak van de bestuurs- en de strafrechter bij de (beoordeling van het besluit tot) strafoplegging. De toegang tot en de toetsing door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Unierechter is verweven met beide trajecten van rechtsbescherming. De Europese rechtspraak komt dan ook ruimschoots aan bod.
Er wordt ook een vergelijking gemaakt tussen de onderliggende materiële en procedurele normen die van toepassing zijn op bestraffing in beide rechtsgebieden. Het gaat hier om de materiële normstelling, waarbij het legaliteitsbeginsel en bepaaldheidsgebod een rol spelen, alsmede leerstukken omtrent daderschap, deelneming en schuldgradaties. En om de bewijsvoering in het straf- en bestuursrecht en de verdedigingsrechten afgezet tegen de bevoegdheden van opsporingsambtenaren en toezichthouders.
Ten slotte komt de inzet van sancties en de strafvervolging en de op te leggen straf aan de orde, waarbij ook aandacht uit zal gaan naar de hoogte van de boete. Veel van deze normen zijn terug te voeren op mensenrechtenverdragen en het recht van de Europese Unie.